Afbeelding
Bij de les

Zo dement

· leestijd 1 minuut Bij de les

Ik help vandaag een oude heer. Ik ken ‘m al jaren. Een lieverd. Hij moet zijn huis uit omdat hij niet meer zelfstandig kan wonen. Te vergeetachtig. 

Wat onwennig zit hij in zijn oude vertrouwde stoel in een spiksplinternieuwe kamer. Hij bekijkt nieuwsgierig zijn behangetje en de vloerbedekking. “Wat wonen die mensen hier mooi hè”, fluistert hij me toe. 

Een jongen van de verzorging komt binnen lopen. Hij heeft net met hem en zijn dochter gegevens doorgenomen over zijn dag-routine. 

Mijn oude vriend staat op. “Zou ik even gebruik mogen maken van het toilet?”, vraagt hij aan de jongen. 

“Natuurlijk meneer”, zegt de jongen vriendelijk. “U mag hier altijd naar het toilet. Het is vanaf nu uw toilet.” Hij wijst hem de weg. 

De jongen verwisselt intussen een kussen op het bed en stelt het bed wat lager af. 

“Zeg jongen”, klinkt er achter ons, “ik heb het laatste beetje toiletpapier opgebruikt.”

“Goed dat u het zegt, ik pak meteen even nieuwe.” Wat later komt hij aan met een pak wc rollen. 

“Fijn, dank uw wel. Wat ben ik u verschuldigd?” De jongen kijkt hem even vreemd aan. “Verschuldigd?” “Ja, wat ik je hiervoor moet betalen? Ik pak even mijn portemonnee.”

Op het gezicht van de jongen lees ik vertedering. Hij legt hem geduldig uit hoe het hier werkt. Dat hij hier nu woont. En dat ze voor hem zorgen. Hij knikt. Luistert en knikt weer. 

Een laatste verhuizing. Weg uit het vertrouwde. Met vervagende herinneringen.

Tien minuten later zitten we tegenover elkaar aan de koffie. Ik begin over school, over mijn leerlingen, over de meivakantie. Dat is goede gespreksstof voor een oud-docent. Hij haakt meteen aan en vertelt anekdotes. Die weet hij nog goed. 

Als ik aanstalten maak om te vertrekken staat hij ook op. “Tijd om te vertrekken meid”, zegt hij, “heb je nog lessen voor te bereiden? Ik heb binnenkort ook toetsweek. Drukke tijden!” Hij pakt zijn jas. 

En kwebbelt verder: “Blij dat ik hier niet woon. De meesten hier zijn zo dement als een deur geloof ik.”

Langzaam doe ik mijn jas weer uit. “Wat doe je nou?”, vraagt hij. 

“Kom lieverd, we gaan nog even zitten.” Ik help ‘m uit zijn jas met een brok in mijn keel. “Ik wil je nog wat uitleggen.”