Afbeelding

Eend

· leestijd 1 minuut Bij de les

Het is bijna het einde van het eerste uur als een paar brugklassers hard op het raam van m’n lokaal kloppen. Ze wenken me en gebaren dat ik snel moet komen. Ze wijzen richting fietsenstalling. Ik schrik, gris mijn jas van de haak en ren naar buiten.

Zou er één gevallen zijn? Dat ik moet komen, zo tijdens een les, betekent vast dat het om iets naars gaat. Ze kijken te serieus voor een grap.

Als ik buiten ben zie ik verderop een groepje brugklassers rondom een fiets staan. Ze kwaken allemaal paniekerig door elkaar heen en vang flarden op: “overgereden”, “bijna dood”, “wisten niet wat we moesten doen”, “meegenomen”. Maar ik snap nog steeds niet om wie het gaat. Ze staan allemaal gewoon overeind en ik zie nergens een gewond kind.

Tussen de wirwar van brugklaslijven ontwaar ik iets. In één van de fietstassen hangt een eend. Een echte. En ja, die ziet er behoorlijk overgereden uit.

“Mevrouw, goed hè, dat we ‘m hebben gered”, “Wat zullen we met ‘m doen?” Eén van de meiden tilt ‘m voorzichtig uit de fietstas en een ander drapeert haar shawl om het beest heen. Ik weet even niet wat ik moet zeggen. Mijn adrenaline zit nog in een piek omdat ik een gewonde leerling had verwacht. En nu staat er halfdode eend voor mijn neus.

Om eerlijk te zijn; ik heb niet zoveel met eenden. Was mijn overbuurvrouw maar hier. Zij is echt een super-dieren-vriend en zou meteen weten wat ze moest doen. Ik stamel: “Neem ‘m maar mee naar binnen.” Maar bedenk meteen: “wat moet ik in vredesnaam met een gewonde eend in mijn klas?”. Ik geef toch geen biologie. “Aai ‘m maar even”, zegt het meisje, “dat vindt hij fijn.”

Nou nee.

Ik zoek mijn mobiel en bel, al lopend naar mijn klas, de dierenambulance. Daar werken mensen zoals mijn overbuurvrouw. Drie kwartier later dragen we plechtig meneer eend over.

‘k Hoop dat er de komende tijd geen eenden meer oversteken op plekken waar leerlingen fietsen.