Afbeelding

Hut

· leestijd 1 minuut Bij de les

“Ik wil u wat vragen.”

“Oké, brand los.”

“Ik zit niet bij u in de klas.”

“Geen punt.”

“Het zit zo. U snapt wel dat ik, puber, 18 jaar, me tijdens de coronatijd verveelde. Geen feestjes. Geen school. Geen vrienden zien. Ouders die zeuren: niet gamen, niet lang uitslapen voor je dagritme, niet achter Netflix. Terwijl ze dat trouwens zelf wel doen, maar dat terzijde.”

“En toen ging ik met twee vrienden het bos in. Op afstand. Buiten. Begin maart. Vet mooi weer. We sleepten takken en maakten een boomhut. Ja, dat had u niet gedacht hè? Drie grote jongens spelen in het bos. Elke middag van maart en april.

Op het Trekkersveld vonden we stukken laminaat. Netjes gevraagd. Dus dat werd onze vloer. Op marktplaats golfplaten voor het dak.

Oké, we hebben ook wat omgekapt. Dat mocht niet. M’n moeder zei nog: “als iedereen dat doet hebben we straks geen bos meer. Maar ja, niemand deed het, dus dat bos kon die twee bomen wel missen.”

“M’n ma was eigenlijk wel blij: ik gamede niet en ik was buiten.”

“De hut was echt groot. Je kon er met tien man in. Supermooi afgewerkt. Pallets als bank. Een ladder om erin te komen. Zo trots. Nooit gedacht dat ik zoiets kon. En stevig dat die was!

Af en toe kwamen er vrienden kijken of er liepen mensen met een hond onder de hut door. Iedereen vond de hut vet.

Ik ging op een avond even bij de hut kijken. Zaten er acht volwassenen in. Met een thermoskan koffie. Vet grappig.

Uiteindelijk hebben wij er maar twee keer in gezeten. Wel met een lekker biertje.

Maar ja, een boomhut mag niet. En dus is hij weggehaald. Met grof geweld, dwars over boompjes heen. Dat mag dan weer wel. Ik moest wel even slikken. Weg is ie. Kapot en foetsie.” Hij valt even stil.

“Wat wilde je me vragen? Iets over de corona-tijd?”

“Eh, nee. Laat maar. Ik wilde effe mijn verhaal kwijt.”